hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 90 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

HET VIERDE BOEK: PSALM 90-106

De eeuwige toevlucht voor de vergankelijke mens

1. Een gebed van Mozes, de man Gods.Here, Gij zijt ons een toevlucht geweestvan geslacht tot geslacht;

1Een gebed van Mozes, de man Gods.

2. eer de bergen geboren waren,en Gij aarde en wereld hadt voortgebracht,ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.

3. Gij doet de sterveling wederkeren tot stof,en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen.

4. Want duizend jaren zijn in uw ogenals de dag van gisteren, wanneer hij voorbijgegaan is,en als een nachtwake.

5. Gij spoelt hen weg;zij zijn als een slaap in de morgen,als het gras dat opschiet;

6. in de morgenstond bloeit het en het schiet op,des avonds verwelkt het en het verdort.

7. Want wij vergaan door uw toorn,door uw grimmigheid worden wij verdelgd;

8. Gij stelt onze ongerechtigheden vóór U,onze heimelijke zonden in het licht van uw aanschijn.

9. Want al onze dagen gaan voorbij door uw verbolgenheid,wij voleindigen onze jaren als een gedachte.

10. De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren,en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren;wat daarin onze trots was, is moeite en leed,want het gaat snel voorbij, en wij vliegen heen.

11. Wie kent de sterkte van uw toorn,en uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt?

12. Leer ons zó onze dagen tellen,dat wij een wijs hart bekomen.

13. Keer weder, o Here! Hoelang nog?en ontferm U over uw knechten.

14. Verzadig ons in de morgenstond met uw goedertierenheid,opdat wij jubelen en ons verheugen al onze dagen.

15. Verheug ons naar de dagen waarin Gij ons hebt verdrukt,naar de jaren waarin wij onheil hebben gezien.

16. Laat uw werk aan uw knechten openbaar worden,en uw heerlijkheid over hun kinderen;

17. de liefelijkheid van de Here, onze God, zij over ons,en bevestig Gij het werk onzer handen over ons,ja, het werk onzer handen, bevestig dat.