hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 66 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Danklied voor Israëls redding

1. Voor de koorleider. Een psalm. Een lied.Juicht Gode, gij ganse aarde,

1Voor de koorleider. Een psalm. Een lied.

2. psalmzingt de heerlijkheid van zijn naam;maakt zijn lof heerlijk.

3. Zegt tot God: Hoe geducht zijn uw werken;vanwege uw machtige grootheidbrengen uw vijanden U veinzend hulde.

4. De ganse aarde aanbidde U,en psalmzinge U, zij psalmzinge uw naam. sela

5. Komt en ziet Gods daden;Hij is geducht in zijn doen jegens de mensenkinderen:

6. Hij veranderde de zee in het droge,te voet trokken zij door de rivier.Daar verheugden wij ons in Hem,

7. die door zijn sterkte voor eeuwig heerst,wiens ogen de volken gadeslaan.Laten de weerspannigen zich niet verheffen. sela

8. Prijst, o volken, onze God,en laat luide zijn lof weerklinken,

9. die onze ziel herleven deed,en niet toeliet, dat onze voet wankelde.

10. Want Gij hebt ons getoetst, o God,ons gelouterd, gelijk men zilver loutert;

11. Gij hebt ons in het net gebracht,banden gelegd om onze heupen;

12. Gij deedt mensen over ons hoofd rijden,wij zijn door vuur en door water gegaan;maar Gij voerdet ons uit in de overvloed.

13. Ik zal met brandoffers uw huis binnengaan,mijn geloften zal ik U betalen,

14. waartoe mijn lippen zich ontsloten,en die mijn mond sprak, toen ik benauwd was.

15. Brandoffers van mestkalveren zal ik U brengen,met de offergeur van rammen;ik zal runderen met bokken bereiden. sela

16. Komt, hoort, en ik wil vertellen, gij allen die God vreest,wat Hij gedaan heeft aan mijn ziel.

17. Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem geroepen,of er was een lofzang onder mijn tong.

18. Had ik onrecht beoogd in mijn hart,dan zou de Here niet hebben gehoord.

19. Voorwaar, God heeft gehoord,Hij heeft gelet op mijn luid gebed.

20. Geprezen zij God, die mijn gebed niet afwees,noch mij zijn goedertierenheid onthield.