hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 88 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Gebed in dodelijke ziekte

1. Een lied. Een psalm van de Korachieten. Voor de koorleider. Op: Machalat leannot. Een leerdicht van Heman, de Ezrachiet.

1Een lied. Een psalm van de Korachieten. Voor de koorleider. Op: Machalat leannot. Een leerdicht van Heman, de Ezrachiet.

2. Here, God van mijn heil, des daags roep ik,des nachts ben ik vóór uw ogen.

3. Laat mijn gebed voor uw aangezicht komen,neig uw oor tot mijn geroep;

4. want mijn ziel is verzadigd van rampen,mijn leven is het dodenrijk nabij.

5. Ik word gerekend onder wie in de groeve nederdalen,ik ben geworden als een man zonder kracht.

6. Onder de doden is mijn verblijf,gelijk verslagenen die in het graf liggen,die Gij niet meer gedenkt,en die aan uw hand ontrukt zijn.

7. Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd,in duistere plaatsen, in diepten.

8. Uw grimmigheid rust zwaar op mij,door al uw baren drukt Gij mij neder. sela

9. Mijn bekenden hebt Gij van mij verwijderd,Gij hebt mij tot een gruwel voor hen gemaakt;ik ben ingesloten, ik kan niet ontkomen.

10. Mijn oog kwijnt van ellende;dagelijks roep ik U aan, o Here,ik breid mijn handen naar U uit.

11. Zult Gij aan de doden een wonder doen;zullen schimmen opstaan en U loven? sela

12. Wordt in het graf uw goedertierenheid verkondigd,uw trouw in de plaats der vertering?

13. Wordt uw wondermacht in de duisternis bekend,uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?

14. Maar ik roep tot U, o Here,des morgens komt mijn gebed vóór U.

15. Waarom, o Here, verstoot Gij mij,verbergt Gij uw aangezicht voor mij?

16. Ik ben ellendig en wegstervend van mijn jeugd aan,ik draag uw verschrikkingen, ik ben radeloos;

17. uw brandende toorn gaat over mij heen,uw verschrikkingen vernietigen mij;

18. de ganse dag omringen zij mij als water,zij omsingelen mij tezamen.

19. Vriend en metgezel hebt Gij van mij verwijderd;mijn bekenden zijn een en al duisternis.