hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Morgengebed

1. Voor de koorleider. Bij fluitspel. Een psalm van David.

1Voor de koorleider. Bij fluitspel. Een psalm van David.

2. Neem mijn redenen ter ore, o Here,let op mijn verzuchting.

3. Sla acht op mijn hulpgeroep, o mijn Koning en mijn God,want tot U richt ik mijn gebed.

4. Here, des morgens hoort Gij mijn stem,des morgens leg ik het U voor, en zie uit.

5. Want Gij zijt geen God, aan wie goddeloosheid behaagt,geen boze zal bij U vertoeven;

6. de verdwaasden houden geen stand voor uw ogen,Gij haat alle bedrijvers van ongerechtigheid;

7. Gij richt te gronde de leugensprekers,de Here verafschuwt de man van bloed en bedrog.

8. Maar ik zal, dank zij uw grote goedertierenheid,uw huis binnengaan,mij nederbuigen naar uw heilige tempel in vreze voor U.

9. Here, leid mij door uw gerechtigheidom mijner belagers wil;effen uw weg voor mijn aangezicht.

10. Want in hun mond is niets betrouwbaar,hun binnenste is enkel verderf,hun keel is een open graf,zij maken hun tong glad.

11. Doe hen boeten, o God,laat hen vallen door hun eigen overleggingen,verstoot hen om hun vele overtredingen;want zij zijn wederspannig tegen U.

12. Maar verheugen zullen zich allen die bij U schuilen,altoos zullen zij jubelen, daar Gij hen beschermt,en in U zullen juichen wie uw naam liefhebben.

13. Want Gij zegent de rechtvaardige, o Here,Gij omgeeft hem met welbehagen als met een schild.