hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 81 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Luister, Israël, naar uw God

1. Voor de koorleider. Op de Gittit. Van Asaf.

1Voor de koorleider. Op de Gittit. Van Asaf.

2. Jubelt Gode, onze sterkte,juicht ter ere van Jakobs God.

3. Heft een zang aan, laat de tamboerijn horen,de liefelijke citer met de harp.

4. Blaast de bazuin op de nieuwe maan,op volle maan voor onze feestdag.

5. Want dit is voor Israël een inzetting,een verordening van Jakobs God.

6. Hij stelde het als een getuigenis in Jozef,toen Hij uittoog tegen het land Egypte.Ik hoor een taal, die ik niet kende:

7. Ik heb zijn schouder van de last ontheven,zijn handen werden vrij van de draagkorf;

8. in de benauwdheid riept gij en Ik redde u,Ik antwoordde u in de verborgenheid van de donder,Ik toetste u bij de wateren van Meriba. sela

9. Hoor mijn volk, Ik wil u vermanen,o Israël, of gij naar Mij hoordet!

10. Geen vreemde god zal onder u zijn,gij zult u niet nederbuigen voor een uitlandse god.

11. Ik, de Here, ben uw God,die u opvoerde uit het land Egypte;doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen.

12. Maar mijn volk luisterde niet naar mijn stem,Israël was onwillig tegen Mij.

13. Daarom liet Ik hen gaan in de verstoktheid huns harten,zodat zij in hun eigen raadslagen wandelden.

14. Och, dat mijn volk naar Mij luisterde,dat Israël in mijn wegen wandelde!

15. Welhaast zou Ik hun vijanden vernederen,en mijn hand tegen hun tegenstanders keren.

16. Zij die de Here haten, zouden Hem veinzend hulde brengen,en hun straftijd zou voor altoos duren.

17. Hij zou hen gespijzigd hebben met het vette der tarwe,ja, Ik zou u verzadigd hebben met honig uit de rots.