hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 74 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Klaaglied over de verwoeste tempel

1. Een leerdicht van Asaf.Waarom, o God, verstoot Gij voor altoos,brandt uw toorn tegen de schapen die Gij weidt?

1Een leerdicht van Asaf.

2. Gedenk uw gemeente, die Gij van ouds hebt verworven,die Gij verlost hebt als de stam van uw erfdeel,de berg Sion, waarop Gij uw woning hebt gevestigd.

3. Richt uw schreden naar wat voorgoed in puin ligt;alles heeft de vijand in het heiligdom vernield.

4. Uw tegenstanders brulden in uw vergaderplaatsen hebben er hun tekenen als tekenen opgesteld;

5. het had het aanzien, alsof iemand de bijl van omhoogop het kreupelhout deed neerkomen;

6. toen sloegen zij het snijwerk daaraanaltegader stuk met bijl en houweel;

7. uw heiligdom staken zij in brand,zij ontwijdden tot de grond toe de woning van uw naam;

8. zij zeiden bij zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken.Zij verbrandden alle godshuizen in den lande.

9. Onze tekenen zien wij niet, geen profeet is er meer,niemand onder ons, die weet tot hoelang.

10. Ja, hoelang nog zal de tegenstander honen, o God;zal de vijand uw naam voor altijd versmaden?

11. Waarom houdt Gij uw hand, ja uw rechterhand, terug?Trek ze uit uw boezem, verdelg!

12. Toch is God mijn Koning van oudsher,die in het midden der aarde verlossing bewerkt.

13. Gij zijt het, die de zee hebt gekliefd door uw kracht,de koppen der draken in het water verbrijzeld.

14. Gij zijt het, die de koppen van de Leviatan hebt vermorzeld,hem aan het woestijngedierte tot spijze gegeven.

15. Gij zijt het, die bronnen en beken hebt opengebroken;Gij zijt het, die altijdvlietende stromen hebt doen verdrogen.

16. Uwer is de dag, uwer ook de nacht;Gij zijt het, die hemellicht en zon hebt gesteld.

17. Gij zijt het, die al de grenzen der aarde hebt bepaald;zomer en winter, Gij hebt ze geformeerd.

18. Gedenk hieraan; de vijand hoont, o Here,en een verdwaasd volk versmaadt uw naam.

19. Lever de ziel van uw tortelduif aan het wild gedierte niet over;vergeet het leven van uw ellendigen niet voor immer.

20. Aanschouw het verbond,want de duistere plaatsen des lands zijn vol holen van geweld.

21. Laat de onderdrukte niet beschaamd terugkeren,laat de ellendige en de arme uw naam prijzen.

22. Sta toch op, o God! Voer toch uw rechtsgeding.Gedenk de smaaddie de dwazen U de ganse dag aandoen.

23. Vergeet het geschreeuw van uw tegenstanders niet,het getier van wie tegen U opstaan,dat bestendig omhoog stijgt.