hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Vervolg van Psalm 9

1. Waarom, Here, staat Gij van verre,verbergt Gij U in tijden van nood?

2. Over de trots van de goddeloze is de ellendige ontstoken –laat hen verstrikt worden in de boze plannendie zij bedacht hebben.

3. De goddeloze immers roemt naar hartelust,de woekeraar spreekt zegenwensen, hij versmaadt de Here.

4. De goddeloze met zijn neus in de hoogte (denkt):Hij vraagt geen rekenschap;al zijn gedachten zijn: Er is geen God.

5. Zijn wegen zijn voorspoedig te allen tijde.Uw gerichten zijn hem te hoog,hij blaast tegen allen die hem benauwen;

6. hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen,ik, die van geslacht tot geslacht niet in rampspoed zal raken.

7. Zijn mond is vervuld van vloek en bedrog en verdrukking,onder zijn tong zijn ongerechtigheid en onheil,

8. hij ligt in hinderlaag bij de gehuchten,in het verborgene doodt hij de onschuldige.Zijn ogen bespieden de zwakke,

9. hij loert in het verborgene als een leeuw in de struiken;hij loert om de ellendige te vangen,hij vangt de ellendige, hem trekkend in zijn net.

10. Hij bukt, duikt ineen,en de zwakken vallen in zijn sterke klauwen.

11. Hij zegt in zijn hart: God vergeet het,Hij verbergt zijn aangezicht, Hij ziet het in eeuwigheid niet.

12. Sta op, Here! o God, hef uw hand op,vergeet de ellendigen niet.

13. Waarom smaadt de goddeloze God,spreekt hij in zijn hart: Gij vraagt geen rekenschap.

14. Gij ziet het, want Gij aanschouwt moeite en verdriet,om het in uw hand te leggen.Op U verlaat zich de zwakke,voor de wees zijt Gij een helper.

15. Verbreek de arm van de goddeloze en boze,straf zijn goddeloosheid, totdat Gij ze niet meer vindt.

16. De Here is Koning, eeuwig en altoos.De volken zijn vergaan uit zijn land.

17. De begeerte der ootmoedigen hebt Gij, Here, gehoord:Gij sterkt hun hart, uw oor merkt op,

18. om recht te doen de wees en de verdrukte,zodat nooit meer een aards sterveling schrik aanjaagt.