hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 136 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Gods genadebewijzen in natuur en geschiedenis

1. Looft de Here, want Hij is goed,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.

2. Looft de God der goden,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.

3. Looft de Heer der heren,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.

4. Hem, die grote wonderen doet, Hij alleen,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

5. die met verstand de hemel schiep,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

6. die de aarde op de wateren uitbreidde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

7. die de grote lichten maakte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

8. de zon tot heerschappij over de dag,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

9. de maan en de sterren tot heerschappij over de nacht,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

10. die Egypte sloeg in zijn eerstgeborenen,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

11. en Israël uit hun midden uitleidde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

12. met sterke hand en met uitgestrekte arm,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

13. die de Schelfzee in tweeën sneed,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

14. en Israël er middendoor deed trekken,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

15. en Farao met zijn leger in de Schelfzee stortte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

16. die zijn volk door de woestijn voerde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

17. die grote koningen versloeg,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

18. en geweldige koningen doodde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

19. Sichon, de koning der Amorieten,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

20. en Og, de koning van Basan,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

21. die hun land ten erfdeel gaf,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

22. ten erfdeel aan Israël, zijn knecht,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

23. die in onze vernedering onzer gedacht,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

24. en ons aan onze tegenstanders ontrukte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

25. die spijze geeft aan al wat leeft,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.

26. Looft de God des hemels,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.