hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150

Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 115 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

De ware God alleen de eer

1. Niet ons, o Here, niet ons,maar uw naam geef eer,om uw goedertierenheid, om uw trouw.

2. Waarom zouden de heidenen zeggen:Waar is toch hun God?

3. Onze God is in de hemel,Hij doet al wat Hem behaagt.

4. Hun afgoden zijn zilver en goud,het werk van mensenhanden;

5. zij hebben een mond, maar spreken niet,zij hebben ogen, maar zien niet,

6. zij hebben oren, maar horen niet,zij hebben een neus, maar ruiken niet,

7. hun handen – maar zij tasten niet,hun voeten – maar zij gaan niet,zij geven geen geluid met hun keel.

8. Wie hen maakten, zullen worden als zij,ieder die op hen vertrouwt.

9. Israël, vertrouw op de Here,Hij is hun hulp en hun schild;

10. gij huis van Aäron, vertrouwt op de Here,Hij is hun hulp en hun schild;

11. gij, die de Here vreest, vertrouwt op de Here,Hij is hun hulp en hun schild.

12. De Here heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen,Hij zal zegenen het huis Israëls,Hij zal zegenen het huis van Aäron;

13. Hij zal zegenen wie de Here vrezen,kleinen zowel als groten.

14. De Here moge u vermeerderen,u en uw kinderen.

15. Gezegend zijt gij door de Here,die hemel en aarde gemaakt heeft.

16. De hemel is de hemel van de Here,maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven.

17. Niet de doden zullen de Here loven,niemand van wie in de stilte zijn neergedaald,

18. maar wij, wij zullen de Here prijzenvan nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja.