hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31

Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

De lessen van Lemuëls moeder

1. Woorden van Lemuël, de koning van Massa, waarmee zijn moeder hem vermaande.

2. Wat, mijn zoon, (zal ik u zeggen)? ja wat, zoon van mijn schoot?ja wat, zoon van mijn geloften?

3. Geef uw kracht niet aan de vrouwen,noch uw omgang aan haar die koningen verderven.

4. Het past koningen niet, o Lemuël,het past koningen niet wijn te drinken,noch machthebbers bedwelmende drank te begeren,

5. opdat hij niet drinke en de inzettingen vergeteen het recht van alle verdrukten verkere.

6. Geeft bedwelmende drank aan wie te gronde gaat,en wijn aan wie bitter bedroefd zijn;

7. opdat hij drinke en zijn armoede vergete,en aan zijn moeite niet meer denke.

8. Doe uw mond open ten bate van de stomme,ten behoeve van het recht van allen die wegkwijnen;

9. open uw mond, oordeel rechtvaardig,verschaf de verdrukte en nooddruftige recht.

De lof der degelijke huisvrouw

10. Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden?haar waarde gaat koralen ver te boven.

11. Op haar vertrouwt het hart van haar man,het zal hem aan voordeel niet ontbreken.

12. Zij doet hem goed en geen kwaad,al de dagen van haar leven.

13. Zij is bezig met wol en vlasen werkt met vaardige handen.

14. Zij is als de schepen van de koopmanen haalt van verre haar spijs.

15. Zij staat op, als het nog nacht is,zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel.

16. Zint zij op een akker, dan verwerft zij die,van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard.

17. Zij omgordt haar lendenen met krachten versterkt haar armen.

18. Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt,des nachts gaat haar lamp niet uit.

19. Zij grijpt met haar handen het spinrokkenen haar handen houden de weefspoel.

20. Haar hand breidt zij uit naar de ellendige,haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige.

21. Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin,want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed.

22. Zij maakt voor zich tapijten;van fijn linnen en rood purper is haar gewaad.

23. Haar man is bekend in de poorten,als hij neerzit te midden van de oudsten des lands.

24. Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die;aan de koopman levert zij gordels.

25. Kracht en luister is haar gewaad,de komende dag lacht zij toe.

26. Met wijsheid opent zij haar mond,vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong.

27. Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding,het brood der traagheid eet zij niet.

28. Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig,ook haar man roemt haar:

29. Vele dochters gedragen zich wakker,maar gij overtreft haar alle!

30. Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid,maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen.

31. Geeft haar van de vrucht harer handen,dat haar daden haar roemen in de poorten!