hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31

Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Lessen van levenswijsheid

1. De Spreuken van Salomo.Een wijs zoon verheugt zijn vader,maar een dwaas zoon is een bekommering voor zijn moeder.

2. Schatten, door goddeloosheid verkregen, doen geen nut,maar gerechtigheid redt van de dood.

3. De Here laat de rechtvaardige geen honger lijden,maar de begerigheid der goddelozen wijst Hij af.

4. Een trage hand maakt arm,maar de hand des vlijtigen maakt rijk.

5. Wie verzamelt in de zomer, is een verstandig zoon;wie slaapt in de oogsttijd,is een zoon die zich schandelijk gedraagt.

6. Zegeningen zijn op het hoofd des rechtvaardigen,maar de mond der goddelozen verbergt geweld.

7. De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn,maar de naam der goddelozen zal wegrotten.

8. Wie wijs van hart is, neemt geboden aan,maar wie dwaas van lippen is, komt ten val.

9. Wie in oprechtheid wandelt, gaat veilig,maar wie zijn wegen verdraait, wordt doorzien.

10. Wie met zijn ogen knipt, veroorzaakt smart,wie dwaas van lippen is, komt ten val.

11. De mond des rechtvaardigen is een bron van leven,maar de mond der goddelozen verbergt geweld.

12. Haat verwekt krakelen,maar liefde bedekt alle overtredingen.

13. Op de lippen van de verstandige wordt wijsheid gevonden,maar de roede is voor de rug van de verstandeloze.

14. Wijzen bewaren de kennis,maar de mond van de dwaas is een steeds dreigend onheil.

15. De bezitting van de rijke is zijn sterke stad,het onheil van de behoeftigen is hun armoede.

16. Het gewin van de rechtvaardige is ten leven;de inkomsten van de goddeloze zijn tot zonde.

17. Een pad ten leven is hij, die de vermaning in acht neemt,maar wie de terechtwijzing veracht, doet dwalen.

18. Wie haat verbergt, is een leugenlip;wie laster verbreidt, is een dwaas.

19. In veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet,maar wie zijn lippen bedwingt, is verstandig.

20. Uitgelezen zilver is de tong des rechtvaardigen;het hart der goddelozen is weinig waard.

21. De lippen van de rechtvaardige weiden er velen,maar de dwazen sterven door gebrek aan verstand.

22. De zegen des Heren, die maakt rijk,zwoegen voegt er niets aan toe.

23. Zoals het een vermaak is voor de dwaasschanddaden te bedrijven,zo is het met de wijsheid voor de man van verstand.

24. Wat de goddeloze vreest, dat overkomt hem,maar Hij vervult de wens der rechtvaardigen.

25. Als de stormwind voorbijgaat, dan is de goddeloze niet meer,maar de rechtvaardige staat als een duurzame grondslag.

26. Wat azijn is voor de tanden en wat rook is voor de ogen,dat is de luiaard voor wie hem zenden.

27. De vreze des Heren vermeerdert de dagen,maar de jaren der goddelozen worden verkort.

28. De verwachting der rechtvaardigen is vreugde,maar de hoop der goddelozen gaat teniet.

29. De weg des Heren is een beschutting voor de oprechten,maar onheil voor de bedrijvers van ongerechtigheid.

30. De rechtvaardige zal in eeuwigheid niet wankelen,maar de goddelozen zullen de aarde niet bewonen.

31. De mond van de rechtvaardige brengt wijsheid voort,maar de valse tong wordt verdelgd.

32. De lippen van de rechtvaardige weten wat welgevallig is,maar de mond der goddelozen is enkel valsheid.