hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29

Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 11 BasisBijbel (BB)

David wordt koning van heel Israël

1. Daarna kwamen alle stammen van Israël naar David in Hebron. Ze zeiden: "Wij zijn van uw eigen volk.

2. Vroeger al, toen Saul nog onze koning was, leidde u Israël in de oorlogen. En uw Heer God beloofde u dat u het volk Israël zou leiden en koning van Israël zou zijn."

3. Zo kwamen alle leiders van Israël naar de koning in Hebron. En koning David sloot een verbond tussen hemzelf, het volk en de Heer. En ze zalfden David tot koning van [ heel ] Israël. Zo gebeurde wat de Heer al door Samuel over David had gezegd.

David gaat in Jeruzalem wonen

4. Toen trok David met zijn leger Israëlieten naar Jeruzalem (dat is Jebus). Daar woonden de Jebusieten, de bewoners van dat gebied.

5. De bewoners van Jebus hadden tegen David gezegd: "U komt hier niet binnen!" Maar David veroverde de burcht Sion en noemde die 'Stad van David.'

6. David had gezegd: "Wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, wordt aanvoerder van mijn leger." Omdat Joab, de zoon van Seruja, het eerst naar boven klom en in de stad kwam, werd hij Davids legeraanvoerder.

7. David ging in de burcht wonen. Daarom werd die de 'Stad van David' genoemd.

8. Hij bouwde er muren omheen, vanaf Millo helemaal rondom de burcht. Joab herstelde de rest van de stad.

9. David werd steeds machtiger, want de Heer, de God van de hemelse legers, was met hem.

Davids helden

10. Dit zijn de aanvoerders van Davids helden. Zij hebben hem samen met de Israëlieten geholpen om koning te worden. Zo werd werkelijkheid wat de Heer over David had gezegd.

11. Dit zijn de namen van Davids helden: Jasobam, de zoon van Hachmoni. Hij was de aanvoerder van de 30 helden. Hij had ooit in zijn eentje met zijn speer 300 vijanden gedood.

12. Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo uit de familie van Ahoach. Ook hij was één van de drie grootste helden.

13. Hij was met David in Pas-Dammim, toen de Filistijnen daar hun leger verzameld hadden om aan te vallen. Dat was bij een akker waar graan op stond. Het leger was voor de Filistijnen op de vlucht geslagen.

14. Maar hij en zijn mannen gingen midden op de akker staan. Dankzij hen konden de Filistijnen de akker niet veroveren. Zo versloegen ze hen en de Heer gaf een grote overwinning.

15. Op een keer was het drie van de 30 helden gelukt om David te bereiken toen hij bij de grot van Adullam was met zijn mannen. Ze waren afgedaald naar de rots waar David was. Het leger van de Filistijnen lag toen in de vlakte Refaïm.

16. David had zich verschanst in de grot in de bergen. Een afdeling Filistijnen bewaakte Betlehem.

17. David had dorst. Hij zei dat hij erg graag water zou willen drinken uit de waterput bij de poort van Betlehem.

18. Toen vochten de drie helden zich een weg dwars door het leger van de Filistijnen heen. Ze schepten water uit de put bij de poort van Betlehem en brachten het naar David. Maar David wilde het niet drinken. Hij goot het voor de Heer uit op de grond.

19. Hij zei: "Heer, hoe kan ik water drinken dat deze mannen met gevaar voor eigen leven hebben gehaald!" En hij wilde het niet drinken. Deze dingen hebben die drie helden gedaan.

20. Abisaï, de broer van Joab, was de leider van die drie. Hij had ooit met zijn speer 300 mannen in één keer verslagen. Hij werd erg bewonderd.

21. Hij was één van de beroemdste van de 30 helden, maar niet zo beroemd als de eerste drie.

22. Verder was er Benaja, de zoon van Jojada, die een zoon was van een dapper man uit Kabzeël. Hij had de twee grote helden van Moab verslagen. Ook liet hij zich op een dag dat er sneeuw lag, in een kuil zakken en doodde daarin een leeuw.

23. Hij had ook een Egyptenaar gedood, een man van 5 el [ (2 m) ] lang. De Egyptenaar had een speer in zijn hand die zo lang en zo dik was als de boom van een weefgetouw. Maar Benaja ging met een stok op hem af en rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar. Daarna doodde hij hem met zijn eigen speer.

24. Dit heeft Benaja gedaan. Hij werd erg bewonderd.

25. Hij was één van de beroemdste van de 30 helden, maar niet zo beroemd als de eerste drie. David had hem aanvoerder van zijn lijfwacht gemaakt.

26. De andere dappere helden waren: Asaël, de broer van Joab. Elhanan, de zoon van Dodo uit Betlehem.

27. Samma uit Harod. Helez uit Pelet.

28. Ira de zoon van Ikkes uit Tekoa. Abiëzer uit Anatot.

29. Sibbechai uit Husa. Ilai uit Ahoha.

30. Maharai uit Netofa. Heleb de zoon van Baëna uit Netofa.

31. Itai de zoon van Ribai uit Gibea van de stam van Benjamin. Benaja uit Piraton.

32. Hiddai uit de dalen van Gaäs. Abialbon uit Bet-Araba.

33. Azmavet uit Bahurim. Eljaba uit Saälbim.

34. Jonatan de zoon van Jasen uit Gizon. Jonatan de zoon van Samma uit Harar.

35. Ahiam de zoon van Sarar uit Harar. Elifal de zoon van Ur.

36. Hefer uit Mekera. Ahia uit Bet-Pelet.

37. Hezrai uit Karmel. Naäri de zoon van Ezbai.

38. Joël de broer van Natan. Mibhar de zoon van Geri.

39. Zelek uit Ammon. Narai uit Beërot, de schildknaap van Joab de zoon van Zeruja.

40. Ira uit Jeter. Gareb uit Jeter.

41. Uria de Hetiet. Zabad de zoon van Achlai.

42. Adina de zoon van Siza. Adina was hoofd van de stam van Ruben en gaf leiding aan 30 mannen.

43. Hanan de zoon van Maächa. Josafat uit Mattan.

44. Uzzia uit Asterot. Sama en Jeïel de zonen van Hotam uit Aroër.

45. Jediaël de zoon van Simri, en zijn broer Joha uit Tiz.

46. Eliël uit Mahanaïm. Jeribai en Josavja de zonen van Elnaäm. Jitma uit Moab.

47. Eliël, Obed en Jaäsiël uit Mezobaja.