hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29

Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 24 BasisBijbel (BB)

De indeling van de priesters

1. De priesters (dus de Levieten uit de familie van Aäron) waren ook in groepen ingedeeld. De zonen van Aäron waren: Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar.

2. Nadab en Abihu stierven eerder dan hun vader. Ze hadden geen zonen. Daarom namen Eleazar en Itamar hun taak als priester over.

3. Koning David, de priester Zadok (uit de familie van Eleazar) en de priester Achimelech (uit de familie van Itamar) verdeelden de priesters voor hun werk in groepen.

4. De familie van Eleazar was groter dan de familie van Itamar. Daarom werden uit de familie van Eleazar 16 mannen aangewezen als hoofd van een groep, en uit de familie van Itamar acht mannen.

5. De volgorde waarin de groepen zouden werken, werd bepaald door loting. In alle groepen zaten uit beide families opzichters over het heiligdom. Zij werden wel 'Opzichters van God' genoemd.

6. De Leviet Semaja, de zoon van Netaneël, de schrijver, schreef alle namen op lijsten. De koning, de leiders, de priester Zadok, de priester Achimelech (de zoon van Abjatar) en de opzichters van de priesters en van de Levieten waren daarbij aanwezig. Om de beurt werd er een lot getrokken voor de familie van Eleazar en een lot voor de familie van Itamar.

7. Het eerste lot viel op Jojarib. Het tweede op Jedaja.

8. Het derde op Harim. Het vierde op Seorim.

9. Het vijfde op Malkia. Het zesde op Miamin.

10. Het zevende op Hakkoz. Het achtste op Abia.

11. Het negende op Jesua. Het tiende op Sechanja.

12. Het elfde op Eljasib. Het twaalfde op Jakim.

13. Het 13e op Huppa. Het 14e op Jesebeab.

14. Het 15e op Bilga. Het 16e op Immer.

15. Het 17e op Hezir. Het 18e op Happizzes.

16. Het 19e op Petaja. Het 20e op Jehezkel.

17. Het 21e op Jachin. Het 22e op Gamul.

18. Het 23e op Delaja. Het 24e op Maäzja.

19. Zij waren de opzichters van de groepen die dienst moesten doen in de tempel van de Heer. Ze moesten werken volgens de regels die hun voorvader Aäron gegeven had. Die regels waren gegeven door de Heer, de God van Israël.

20. De andere Levieten waren:Jedeja, de zoon van Subael, uit de familie van Amram.

21. Jissia, uit de familie van Rehabja.

22. Jahat, de zoon van Selomot uit de familie van Jizhar.

23. De zonen van Hebron: Jeria, de oudste zoon, de tweede zoon Amarja, de derde zoon Jahaziël en de vierde zoon Jekameam.

24. Samir, de zoon van Micha uit de familie van Uzziël.

25. Zecharja, de zoon van Micha's broer Jissia.

26. Mali en Musi, uit de familie van Merari's zoon Jaäzia.

27. Verder uit Jaäzia's familie Soham, Zakkur en Hibri.

28. De zonen van Mali: Eleazar en Kis. Eleazar had geen zonen.

29. Kis had één zoon: Jerameël.

30. Mali, Eder en Jerimot uit de familie van Musi.Dit zijn de Levieten, ingedeeld volgens de families waar ze bij horen.

31. Net als bij de priesters werd er geloot in welke volgorde ze zouden werken. Hierbij waren koning David, Zadok, Ahimelech en de familiehoofden van de priesters en van de Levieten aanwezig. Er werd over iedereen geloot: van de oudste zoon tot de jongste zoon van elke familie.