hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29

Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 4 BasisBijbel (BB)

De rest van de stam van Juda

1. De zonen van Juda waren: Perez, Hezron, Karmi, Hur en Sobal.

2. Sobals zoon Reaja kreeg een zoon: Jahat. Jahat kreeg zonen: Ahumai en Lahad. Deze families werden de Zoratieten genoemd.

3. Hur was de oudste zoon van Juda en Efrata. Hij kreeg zonen: Etam en Betlehem. De zonen van Etam waren: Jizreël, Jisma en Jidbas. Hun zus heette Hazzelelponi.

4. Verder Pnuël (die vader werd van Gedor) en Ezer (die vader werd van Husa).

5. Ashur, de zoon van Hezron (die vader werd van Tekoa) had twee vrouwen: Hela en Naära.

6. Naära kreeg zonen: Ahuzzam, Hefer, en de voorvaders van de families van Temen en de Haähastari. Dit zijn de zonen van Naära.

7. En de zonen van Hela waren: Zeret, Zohar en Etnan.

8. Koz kreeg zonen: Anub, Hazzobeba, en de voorvaders van de families van Aharhel, de zoon van Harum.

9. Jabes was de belangrijkste van zijn broers. Zijn moeder had hem Jabes [ (= 'verdriet') ] genoemd: "Want," zei ze, "zijn geboorte ging vreselijk moeilijk."

10. Jabes bad tot de God van Israël: "Wilt U alstublieft goed voor mij zijn en mijn gebied steeds groter maken. Wilt U met mij zijn en mij beschermen tegen het kwaad, zodat ik geen verdriet zal hebben!" En God gaf hem wat hij had gevraagd.

11. Kelub, de broer van Suha, kreeg een zoon: Mehir (die vader werd van Eston).

12. Eston kreeg zonen: Bet-Rafa, Pasea en Tehinna (die vader werd van Ir-Nahas). Zij horen allemaal bij de familie van Recha.

13. De zonen van Kenaz waren: Otniël en Seraja. De zonen van Otniël waren: Hatat en Meonotai.

14. Meonotai kreeg een zoon: Ofra. Seraja kreeg een zoon: Joab. Joab werd vader van de handwerkers in Gai-Harasim [ (= 'Dal van de Handwerkers') ].

15. De zonen van Kaleb , de zoon van Jefunne, waren: Iru, Ela en Naäm. De zoon van Ela was Kenaz.

16. De zonen van Jehalelel waren: Zif, Zifa, Tirea en Asareël.

17. De zonen van Ezra waren: Jeter, Mered, Efer en Jalon. Mered trouwde met Bitja, de dochter van Farao. Hun kinderen waren: Mirjam, Sammai en Jisbach (die vader werd van Estemoa).

18. Mered had ook een vrouw uit de stam van Juda. Zij kreeg: Jered, (die vader werd van Gedor), Heber (die vader werd van Socho) en Jekutiël (die vader werd van Zanoa).

19. Hodia was getrouwd met de zus van Naham. Zij zijn de voorouders van Abi-Kehila uit Garmi en Estemoa uit Maächa.

20. De zonen van Simon waren: Amnon, Rinna, Benhanan en Tilon. De zonen van Jiseï waren Zohet en Benzohet.

21. Juda's zoon Sela kreeg zonen: Er (die vader werd van Lecha) en Lada (die vader werd van Maresa). Ook de families van linnenwevers in Bet-Asbea stammen van hem af.

22. Verder kreeg hij Jokim. Ook de bewoners van Kozeba stammen van Er af. Verder kreeg Er: Joas en Saraf, die een poos over de Moabieten hebben geheerst, en Jasubilehem terug. Dit staat allemaal opgeschreven in oude boeken.

23. Zij waren pottenbakkers en tuinmannen en werkten voor de koning.

De stam van Simeon

24. De zonen van Simeon waren: Nemuel, Jamin, Jarib, Zera en Saul.

25. Saul kreeg een zoon: Sallum. Sallums zoon was Mibsam. Zijn zoon was Misma.

26. Zijn zoon was Hammuel. Zijn zoon was Zakkur. Zijn zoon was Simeï.

27. Simeï had 16 zonen en zes dochters. Maar zijn broers hadden niet veel kinderen. Hun hele familie was niet zo groot als de familie van Juda.

28. Ze woonden in Berseba, Molada, Hazar-Sual,

29. Bilha, Esem, Tolad,

30. Betuel, Horma, Ziklag,

31. Bet-Markabot, Hazar-Susim, Bet-Biri en Saäraïm. In die steden woonden ze totdat David koning werd.

32. Verder woonden ze in de vijf steden Etam, Aïn, Rimmon, Tochen en Asan.

33. Ook woonden ze in de dorpen die rondom deze steden lagen, tot aan Baäl. Dit waren hun woonplaatsen. Ze hielden hun eigen namenlijsten bij.

34. Hun familiehoofden waren Mesobab, Jamlech, Josa (de zoon van Amazia),

35. Joël, Jehu (de zoon van Josibja, die een zoon was van Seraja, die een zoon was van Asiël),

36. Eljoënai, Jaäkoba, Jesohaja, Asaja, Adiël, Jesimeël, Benaja

37. en Ziza (de zoon van Sifeï, die een zoon was van Allon, die een zoon was van Jedaja, die een zoon was van Simri, die een zoon was van Semaja).

38. Zij waren de familiehoofden. Hun families werden erg groot.

39. Daarom gingen ze naar het westen van Gedor, tot aan de oostkant van Gai. Ze zochten naar grasland voor hun kudden.

40. Daar vonden ze inderdaad goede graslanden. Het land was ruim genoeg voor hen allemaal en het was er rustig en vredig. Vroeger hadden daar mensen gewoond die afstamden van Cham.

41. De families die hierboven genoemd staan, kwamen er wonen in de tijd dat Hizkia koning van Juda was. Ze vernielden de tentenkampen van de Meünieten die er woonden. Ze doodden iedereen en gingen er in hun plaats wonen. Want daar was genoeg gras voor hun schapen en geiten.

42. Een groep van 500 man uit de familie van Simeon trok naar de bergen van Seïr, onder leiding van Pelatja, Nearja, Refaja, en Uzziël, de zonen van Iseï.

43. Ze doodden de Amalekieten die daar nog waren overgebleven en gingen er wonen. Ze wonen er nu nog.