Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 3:13-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik over zijn huis voor altijd gericht zal oefenen om de ongerechtigheid, waarvan hij geweten heeft; immers zijn zonen brachten een vloek over zich en hij heeft hen niet eens berispt.

14. Daarom heb Ik het huis van Eli gezworen: nooit zal de ongerechtigheid van het huis van Eli worden verzoend door slachtoffer of door spijsoffer.

15. Samuël nu bleef liggen tot de morgen; toen opende hij de deuren van het huis des Heren. Samuël zag ertegen op Eli het gezicht mee te delen.

16. Doch Eli riep Samuël en zeide: Samuël, mijn zoon. Deze zeide: Hier ben ik.

17. En hij zeide: Wat is het woord, dat Hij tot u gesproken heeft? Verberg het toch niet voor mij. Zo moge God u doen, ja nog erger, indien gij iets voor mij verbergt van het gehele woord, dat Hij tot u gesproken heeft.

18. Toen deelde Samuël hem alles mee zonder iets voor hem te verzwijgen. En hij zeide: Hij is de Here, Hij doe wat goed is in zijn ogen.

19. Samuël nu groeide op, en de Here was met hem en liet geen van zijn woorden ter aarde vallen.

20. En geheel Israël van Dan tot Berseba kwam tot de erkenning, dat aan Samuël door de Here het ambt van profeet was toevertrouwd.

21. De Here verscheen ook verder in Silo, want Hij openbaarde Zich in Silo aan Samuël door het woord des Heren.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 3