Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 10:4-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Een trage hand maakt arm,maar de hand des vlijtigen maakt rijk.

5. Wie verzamelt in de zomer, is een verstandig zoon;wie slaapt in de oogsttijd,is een zoon die zich schandelijk gedraagt.

6. Zegeningen zijn op het hoofd des rechtvaardigen,maar de mond der goddelozen verbergt geweld.

7. De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn,maar de naam der goddelozen zal wegrotten.

8. Wie wijs van hart is, neemt geboden aan,maar wie dwaas van lippen is, komt ten val.

9. Wie in oprechtheid wandelt, gaat veilig,maar wie zijn wegen verdraait, wordt doorzien.

10. Wie met zijn ogen knipt, veroorzaakt smart,wie dwaas van lippen is, komt ten val.

11. De mond des rechtvaardigen is een bron van leven,maar de mond der goddelozen verbergt geweld.

12. Haat verwekt krakelen,maar liefde bedekt alle overtredingen.

13. Op de lippen van de verstandige wordt wijsheid gevonden,maar de roede is voor de rug van de verstandeloze.

14. Wijzen bewaren de kennis,maar de mond van de dwaas is een steeds dreigend onheil.

15. De bezitting van de rijke is zijn sterke stad,het onheil van de behoeftigen is hun armoede.

16. Het gewin van de rechtvaardige is ten leven;de inkomsten van de goddeloze zijn tot zonde.

17. Een pad ten leven is hij, die de vermaning in acht neemt,maar wie de terechtwijzing veracht, doet dwalen.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 10