Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 10:13-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Op de lippen van de verstandige wordt wijsheid gevonden,maar de roede is voor de rug van de verstandeloze.

14. Wijzen bewaren de kennis,maar de mond van de dwaas is een steeds dreigend onheil.

15. De bezitting van de rijke is zijn sterke stad,het onheil van de behoeftigen is hun armoede.

16. Het gewin van de rechtvaardige is ten leven;de inkomsten van de goddeloze zijn tot zonde.

17. Een pad ten leven is hij, die de vermaning in acht neemt,maar wie de terechtwijzing veracht, doet dwalen.

18. Wie haat verbergt, is een leugenlip;wie laster verbreidt, is een dwaas.

19. In veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet,maar wie zijn lippen bedwingt, is verstandig.

20. Uitgelezen zilver is de tong des rechtvaardigen;het hart der goddelozen is weinig waard.

21. De lippen van de rechtvaardige weiden er velen,maar de dwazen sterven door gebrek aan verstand.

22. De zegen des Heren, die maakt rijk,zwoegen voegt er niets aan toe.

23. Zoals het een vermaak is voor de dwaasschanddaden te bedrijven,zo is het met de wijsheid voor de man van verstand.

24. Wat de goddeloze vreest, dat overkomt hem,maar Hij vervult de wens der rechtvaardigen.

25. Als de stormwind voorbijgaat, dan is de goddeloze niet meer,maar de rechtvaardige staat als een duurzame grondslag.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 10