Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 97:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De Here is Koning. Dat de aarde juiche,dat vele kustlanden zich verheugen.

2. Rondom Hem zijn wolken en donkerheid,gerechtigheid en recht zijn de grondslag van zijn troon.

3. Vuur gaat voor zijn aangezicht uit,het zet zijn tegenstanders rondom in vlam.

4. Zijn bliksemen verlichten de wereld,de aarde ziet het en beeft.

5. De bergen versmelten als was voor het aanschijn des Heren,voor het aanschijn van de Here der ganse aarde.

6. De hemelen verkondigen zijn gerechtigheid,en alle volken zien zijn heerlijkheid.

7. Alle beeldendienaars zullen beschaamd worden,zij die zich op afgoden beroemen;buigt u voor Hem neder, alle gij goden.

8. Sion heeft het gehoord en zich verheugd,de dochters van Juda hebben gejuichtom uw gerichten, o Here.

9. Want Gij, Here, zijt de Allerhoogste over de ganse aarde,Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden.

10. Gij, die de Here liefhebt, haat het kwade;Hij, die de zielen van zijn gunstgenoten bewaart,redt hen uit der goddelozen hand.

11. Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid,en vreugde voor de oprechten van hart.

12. Gij rechtvaardigen, verheugt u in de Hereen looft zijn heilige naam.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 97