Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 91:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten,vernacht in de schaduw des Almachtigen.

2. Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting,mijn God, op wie ik vertrouw.

3. Want Hij is het, die u redt van de strik des vogelvangers,van de verderfelijke pest.

4. Met zijn vlerken beschermt Hij u,en onder zijn vleugelen vindt gij een toevlucht;zijn trouw is schild en pantser.

5. Gij hebt niet te vrezen voor de verschrikking van de nacht,voor de pijl, die des daags vliegt;

6. voor de pest, die in het duister rondwaart,voor het verderf, dat op de middag vernielt.

7. Al vallen er duizend aan uw zijde,en tienduizend aan uw rechterhand,tot u zal het niet genaken;

8. slechts zult gij het met uw ogen aanschouwen,en de vergelding aan de goddelozen zien.

9. Want Gij, o Here, zijt mijn toevlucht.De Allerhoogste hebt gij tot uw schutse gesteld;

10. geen onheil zal u treffen,en geen plaag zal uw tent naderen;

11. want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden,dat zij u behoeden op al uw wegen;

Lees verder hoofdstuk Psalmen 91