Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 88:9-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Mijn bekenden hebt Gij van mij verwijderd,Gij hebt mij tot een gruwel voor hen gemaakt;ik ben ingesloten, ik kan niet ontkomen.

10. Mijn oog kwijnt van ellende;dagelijks roep ik U aan, o Here,ik breid mijn handen naar U uit.

11. Zult Gij aan de doden een wonder doen;zullen schimmen opstaan en U loven? sela

12. Wordt in het graf uw goedertierenheid verkondigd,uw trouw in de plaats der vertering?

13. Wordt uw wondermacht in de duisternis bekend,uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?

14. Maar ik roep tot U, o Here,des morgens komt mijn gebed vóór U.

15. Waarom, o Here, verstoot Gij mij,verbergt Gij uw aangezicht voor mij?

16. Ik ben ellendig en wegstervend van mijn jeugd aan,ik draag uw verschrikkingen, ik ben radeloos;

17. uw brandende toorn gaat over mij heen,uw verschrikkingen vernietigen mij;

18. de ganse dag omringen zij mij als water,zij omsingelen mij tezamen.

19. Vriend en metgezel hebt Gij van mij verwijderd;mijn bekenden zijn een en al duisternis.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 88