Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 73:14-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. De ganse dag word ik geplaagd,mijn bestraffing is er elke morgen.

15. Indien ik gezegd had: Ik zal aldus spreken,zie, dan ware ik afvallig geweestvan het geslacht uwer kinderen.

16. Ik tobde erover om dit te begrijpen,een kwelling was het in mijn ogen,

17. totdat ik in Gods heiligdommen inging,en op hun einde lette.

18. Waarlijk, Gij stelt hen op glibberige plaatsen,Gij doet hen instorten tot puin.

19. Hoe worden zij in een oogwenk tot een voorwerp van ontzetting,zijn zij verdwenen, vergaan door verschrikkingen;

20. gelijk een droom na het ontwaken, o Here,versmaadt Gij, als Gij opwaakt, hun beeld.

21. Toen mijn hart verbitterd was,en ik in mijn nieren geprikkeld werd,

22. toen was ik een grote dwaas en zonder verstand,ik was een redeloos dier bij U.

23. Nochtans zal ik bestendig bij U zijn,Gij hebt mijn rechterhand gevat;

24. Gij zult mij leiden door uw raad,en daarna mij in heerlijkheid opnemen.

25. Wie heb ik (nevens U) in de hemel?Nevens U begeer ik niets op aarde;

26. al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken,mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 73