Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 66:3-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Zegt tot God: Hoe geducht zijn uw werken;vanwege uw machtige grootheidbrengen uw vijanden U veinzend hulde.

4. De ganse aarde aanbidde U,en psalmzinge U, zij psalmzinge uw naam. sela

5. Komt en ziet Gods daden;Hij is geducht in zijn doen jegens de mensenkinderen:

6. Hij veranderde de zee in het droge,te voet trokken zij door de rivier.Daar verheugden wij ons in Hem,

7. die door zijn sterkte voor eeuwig heerst,wiens ogen de volken gadeslaan.Laten de weerspannigen zich niet verheffen. sela

8. Prijst, o volken, onze God,en laat luide zijn lof weerklinken,

9. die onze ziel herleven deed,en niet toeliet, dat onze voet wankelde.

10. Want Gij hebt ons getoetst, o God,ons gelouterd, gelijk men zilver loutert;

11. Gij hebt ons in het net gebracht,banden gelegd om onze heupen;

12. Gij deedt mensen over ons hoofd rijden,wij zijn door vuur en door water gegaan;maar Gij voerdet ons uit in de overvloed.

13. Ik zal met brandoffers uw huis binnengaan,mijn geloften zal ik U betalen,

Lees verder hoofdstuk Psalmen 66