Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 49:13-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Maar de mens met al zijn praal houdt geen stand;hij is gelijk aan de beesten, die vergaan.

14. Dit is het lot van hen die op zichzelf vertrouwen,het einde van wie behagen scheppen in hun eigen woorden. sela

15. Als schapen zinken zij in het dodenrijk,de dood weidt hen;de oprechten heersen over hen in de morgenstond;hun gedaante moet in het dodenrijk vergaan,zodat zij geen woning meer heeft.

16. Maar God zal mijn leven verlossenuit de macht van het dodenrijk,want Hij zal mij opnemen. sela

17. Vrees niet, als iemand rijk wordt,als de heerlijkheid van zijn huis toeneemt,

18. want in zijn sterven neemt hij niets van dat alles mede,zijn heerlijkheid daalt hem niet achterna.

19. Al prijst hij zich in zijn leven gelukkig,al looft men u, omdat gij u te goed doet,

20. toch zult gij tot het geslacht van uw vaderen komen,die nimmermeer het licht zullen zien.

21. De mens, die met al zijn praal geen inzicht heeft,is gelijk aan de beesten, die vergaan.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 49