Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 35:9-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Maar mijn ziel juicht in de Here,jubelt in zijn verlossing;

10. al mijn beenderen zeggen: Here, wie is als Gij,die de ellendige redt van wie sterker is dan hij,en de ellendige en de arme van wie hem berooft?

11. Misdadige getuigen staan op,zij vragen mij naar wat ik niet weet,

12. zij vergelden mij kwaad voor goed;ik word van kinderen beroofd.

13. Maar mij aangaande – toen zij ziek waren,was een rouwgewaad mijn kleed,ik verootmoedigde mij met vasten,en mijn gebed keerde in mijn boezem weder;

14. als gold het mijn vriend of mijn broeder,zo liep ik rond;in het zwart gaande als in rouw over een moeder,zo boog ik mij neder.

15. Doch toen ik strompelde verheugden zij zich en liepen te hoop;vechtlustigen, mij onbekend,liepen tegen mij te hoop;zij lasterden zonder ophouden.

16. Een kring van goddeloze spottersknarsten de tanden tegen mij.

17. Hoelang, Here, zult Gij toezien?Verlos toch mijn ziel van hun verwoestingen,mijn eenzame, van de jonge leeuwen.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 35