Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 35:12-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. zij vergelden mij kwaad voor goed;ik word van kinderen beroofd.

13. Maar mij aangaande – toen zij ziek waren,was een rouwgewaad mijn kleed,ik verootmoedigde mij met vasten,en mijn gebed keerde in mijn boezem weder;

14. als gold het mijn vriend of mijn broeder,zo liep ik rond;in het zwart gaande als in rouw over een moeder,zo boog ik mij neder.

15. Doch toen ik strompelde verheugden zij zich en liepen te hoop;vechtlustigen, mij onbekend,liepen tegen mij te hoop;zij lasterden zonder ophouden.

16. Een kring van goddeloze spottersknarsten de tanden tegen mij.

17. Hoelang, Here, zult Gij toezien?Verlos toch mijn ziel van hun verwoestingen,mijn eenzame, van de jonge leeuwen.

18. Dan zal ik U loven in een grote gemeente,onder een geweldige schare U prijzen.

19. Dat mijn valse vijanden zich niet over mij verheugen,noch met de ogen knippen wie mij zonder oorzaak haten.

20. Waarlijk, van vrede spreken zij niet,en tegen de stillen in den landeberamen zij bedrieglijke dingen,

21. zij sperren hun mond open tegen mij,zij zeggen: Ha, ha! ons oog heeft het gezien.

22. Gij hebt het gezien, Here, zwijg niet;o Here, wees niet verre van mij.

23. Waak op en ontwaak voor mijn recht,voor mijn rechtsgeding, o mijn God en mijn Here.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 35