Oude Testament

Nieuwe Testament

Klaagliederen 3:5-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Hij heeft aan alle zijden tegen mij opgehooptvergif en moeite.

6. Hij heeft mij in duistere plaatsen doen wonenals de doden van voorlang.

7. Hij heeft mij iedere uitgang versperd,mij in zware koperen ketenen geklonken.

8. Zelfs als ik schreeuw en om hulp roep,versmaadt Hij mijn gebed.

9. Hij heeft mijn weg versperd met steenblokken,mijn paden onbegaanbaar gemaakt.

10. Hij is mij een loerende beer,een leeuw in verborgen schuilhoeken.

11. Hij laat mij geen uitweg, en verscheurt mij,Hij heeft mij geslagen met verbijstering,

12. Hij heeft zijn boog gespannen en mij gesteldtot doelwit voor zijn pijl.

13. Hij heeft in mijn nieren doen doordringende pijlen uit zijn koker.

14. Ik ben een belaching geworden voor heel mijn volk,hun spotlied heel de dag.

15. Hij heeft mij met bittere kruiden verzadigden mij met alsem gedrenkt.

16. Hij liet mij de tanden op kiezel stukbijten,Hij drukte mij neer in het stof.

17. Gij hebt mijn ziel het heil doen derven,ik ben vergeten wat geluk is.

Lees verder hoofdstuk Klaagliederen 3