Oude Testament

Nieuwe Testament

Klaagliederen 3:33-41 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

33. Immers niet van harte verdrukten bedroeft Hij de mensenkinderen.

34. Dat men onder zijn voeten vertraptalle gevangenen der aarde,

35. dat men het recht van een man buigtvoor het aangezicht van de Allerhoogste,

36. dat men een mens in zijn rechtszaak verongelijkt,zou de Here dat niet zien?

37. Wie is het, die spreekt en het is er,wanneer de Here het niet gebiedt?

38. Komt niet uit de mond des Allerhoogstenhet kwade en het goede?

39. Wat klaagt dan een mens in het leven!Ieder (klage) over zijn zonde.

40. Laten wij onze wegen doorzoeken en doorvorsenen ons bekeren tot de Here.

41. Laten wij met de handen ons hart opheffentot God in de hemel:

Lees verder hoofdstuk Klaagliederen 3