Oude Testament

Nieuwe Testament

Klaagliederen 3:32-45 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

32. Want als Hij bedroefd heeft, ontfermt Hij Zichnaar de grootheid van zijn gunstbewijzen.

33. Immers niet van harte verdrukten bedroeft Hij de mensenkinderen.

34. Dat men onder zijn voeten vertraptalle gevangenen der aarde,

35. dat men het recht van een man buigtvoor het aangezicht van de Allerhoogste,

36. dat men een mens in zijn rechtszaak verongelijkt,zou de Here dat niet zien?

37. Wie is het, die spreekt en het is er,wanneer de Here het niet gebiedt?

38. Komt niet uit de mond des Allerhoogstenhet kwade en het goede?

39. Wat klaagt dan een mens in het leven!Ieder (klage) over zijn zonde.

40. Laten wij onze wegen doorzoeken en doorvorsenen ons bekeren tot de Here.

41. Laten wij met de handen ons hart opheffentot God in de hemel:

42. Wij hebben overtreden en zijn weerspannig geweest –Gij hebt niet vergeven.

43. Gij hebt U in toorn gehuld, Gij hebt ons vervolgd,ons meedogenloos gedood.

44. Gij hebt U gehuld in een wolk,ondoordringbaar voor het gebed.

45. Gij hebt ons gemaakt tot verachtelijk uitvaagselte midden van de volkeren.

Lees verder hoofdstuk Klaagliederen 3