Oude Testament

Nieuwe Testament

Klaagliederen 3:21-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Dit zal ik mij te binnen brengen,daarom zal ik hopen:

22. Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn,want zijn barmhartigheden houden niet op,

23. elke morgen zijn zij nieuw,groot is uw trouw!

24. Mijn ziel zegt: Mijn deel is de Here,daarom zal ik op Hem hopen.

25. Goed is de Here voor wie Hem verwachten,voor de ziel die Hem zoekt;

26. goed is het, in stilheid te wachtenop het heil des Heren;

27. goed is het voor de man,dat hij een juk in zijn jeugd draagt.

28. Hij zitte eenzaam en zwijge stil,als Hij het hem heeft opgelegd.

29. Hij drukke zijn mond in het stof,misschien is er hoop.

30. Hij biede de wang aan wie hem slaat,hij worde verzadigd van smaad.

31. Want niet voor eeuwig verstootde Here.

32. Want als Hij bedroefd heeft, ontfermt Hij Zichnaar de grootheid van zijn gunstbewijzen.

33. Immers niet van harte verdrukten bedroeft Hij de mensenkinderen.

34. Dat men onder zijn voeten vertraptalle gevangenen der aarde,

35. dat men het recht van een man buigtvoor het aangezicht van de Allerhoogste,

36. dat men een mens in zijn rechtszaak verongelijkt,zou de Here dat niet zien?

37. Wie is het, die spreekt en het is er,wanneer de Here het niet gebiedt?

Lees verder hoofdstuk Klaagliederen 3