Oude Testament

Nieuwe Testament

Joël 3:5-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Want gij hebt mijn zilver en mijn goud weggenomen, mijn kostbare schatten naar uw tempels gebracht,

6. en de kinderen van Juda en van Jeruzalem hebt gij verkocht aan de Ioniërs, om hen ver van hun gebied weg te voeren.

7. Zie, Ik zal hen doen opstaan uit de plaats waarheen gij hen verkocht hebt, en Ik zal de vergelding op uw eigen hoofd doen nederdalen:

8. Ik zal uw zonen en uw dochters verkopen in de hand der kinderen van Juda, en dezen zullen hen verkopen aan de Sabeeërs, naar een ver verwijderd volk, want de Here heeft het gesproken.

9. Roept dit uit onder de volken: Heiligt de oorlog, doet de helden opstaan; dat alle krijgslieden aantreden, oprukken!

10. Smeedt uw ploegscharen tot zwaarden en uw snoeimessen tot speren; de zwakke zegge: Ik ben een held.

11. Maakt u op en komt, alle volken van rondom, en verzamelt u. Doe, o Here, uw helden daarheen afdalen.

12. Laat de volken opstaan en oprukken naar het dal van Josafat, want daar zal Ik zitten om alle volken van rondom te richten.

13. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol; de wijnbakken stromen over. Want hun boosheid is groot.

14. Menigten, menigten in het dal der beslissing, want nabij is de dag des Heren in het dal der beslissing.

15. De zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in.

16. En de Here brult uit Sion en verheft zijn stem uit Jeruzalem, zodat hemel en aarde beven. Maar de Here is een schuilplaats voor zijn volk en een veste voor de kinderen Israëls.

Lees verder hoofdstuk Joël 3