Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 41:5-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Wie heeft de deuren van zijn muil geopend?Rondom zijn tanden is verschrikking.

6. Zijn rug bestaat uit beschermende schilden,aaneengesloten als een nauwpassend zegel.

7. Zo dicht raakt het ene het andere,dat de wind er niet tussen kan komen;

8. het ene kleeft aan het andere,zij grijpen onafscheidelijk ineen.

9. Zijn niezen doet licht schitteren,zijn ogen zijn als de wimpers van de dageraad.

10. Uit zijn muil komen fakkels,vuurvonken schieten eruit.

11. Uit zijn neusgaten komt een dampals uit een kokende en dampende pot.

12. Zijn adem zet kolen in brand,en een vlam stijgt op uit zijn muil.

13. In zijn nek zetelt kracht,ontsteltenis springt voor hem uit.

14. Zijn vleeskwabben sluiten vast aaneen,onbeweeglijk aan hem vastgegoten.

15. Zijn binnenste is hard als steen,hard als een onderste molensteen.

Lees verder hoofdstuk Job 41