Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 36:7-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Want hun have was te veel dan dat zij konden samenwonen, en het land hunner vreemdelingschap kon hen niet onderhouden vanwege hun kudden.

8. Daarom ging Esau op het gebergte Seïr wonen; Esau, dat is Edom.

9. Dit zijn de nakomelingen van Esau, de vader van de Edomieten, op het gebergte Seïr.

10. Dit zijn de namen der zonen van Esau: Elifaz, de zoon van Esaus vrouw Ada; Reüel, de zoon van Esaus vrouw Basemat.

11. En de zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Sefo, Gatam en Kenaz.

12. Timna was een bijvrouw van Elifaz, de zoon van Esau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit waren de zonen van Esaus vrouw Ada.

13. En dit waren de zonen van Reüel: Nachat, Zerach, Samma en Mizza; dit waren de zonen van Esaus vrouw Basemat.

14. En dit waren de zonen van Esaus vrouw Oholibama, dochter van Ana, dochter van Sibon, zij baarde aan Esau Jeüs, Jalam en Korach.

15. Dit waren de stamhoofden der zonen van Esau: de zonen van Elifaz, de eerstgeborene van Esau, waren de stamhoofden Teman, Omar, Sefo, Kenaz,

16. Korach, Gatam, Amalek; dit waren de stamhoofden van Elifaz in het land Edom; dit waren de zonen van Ada.

Lees verder hoofdstuk Genesis 36