hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50

Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Esaus nakomelingen

1. Dit zijn de nakomelingen van Esau, dat is Edom.

2. Esau nam zijn vrouwen uit de dochters van Kanaän, Ada, dochter van de Hethiet Elon, en Oholibama, dochter van Ana, dochter van de Chiwwiet Sibon,

3. en Basemat, dochter van Ismaël, zuster van Nebajot.

4. En Ada baarde aan Esau Elifaz, en Basemat baarde Reüel,

5. en Oholibama baarde Jeüs, Jalam en Korach. Dit waren de zonen van Esau, die hem in het land Kanaän geboren zijn.

6. Esau nu nam zijn vrouwen, zijn zonen, zijn dochters en al de lieden die tot zijn huis behoorden, zijn kudde, al zijn vee en al zijn have, die hij in het land Kanaän verworven had, en hij ging van zijn broeder Jakob weg, naar een (ander) land.

7. Want hun have was te veel dan dat zij konden samenwonen, en het land hunner vreemdelingschap kon hen niet onderhouden vanwege hun kudden.

8. Daarom ging Esau op het gebergte Seïr wonen; Esau, dat is Edom.

9. Dit zijn de nakomelingen van Esau, de vader van de Edomieten, op het gebergte Seïr.

10. Dit zijn de namen der zonen van Esau: Elifaz, de zoon van Esaus vrouw Ada; Reüel, de zoon van Esaus vrouw Basemat.

11. En de zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Sefo, Gatam en Kenaz.

12. Timna was een bijvrouw van Elifaz, de zoon van Esau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit waren de zonen van Esaus vrouw Ada.

13. En dit waren de zonen van Reüel: Nachat, Zerach, Samma en Mizza; dit waren de zonen van Esaus vrouw Basemat.

14. En dit waren de zonen van Esaus vrouw Oholibama, dochter van Ana, dochter van Sibon, zij baarde aan Esau Jeüs, Jalam en Korach.

15. Dit waren de stamhoofden der zonen van Esau: de zonen van Elifaz, de eerstgeborene van Esau, waren de stamhoofden Teman, Omar, Sefo, Kenaz,

16. Korach, Gatam, Amalek; dit waren de stamhoofden van Elifaz in het land Edom; dit waren de zonen van Ada.

17. En dit waren de zonen van Reüel, de zoon van Esau: de stamhoofden Nachat, Zerach, Samma en Mizza; dit waren de stamhoofden van Reüel in het land Edom; dit waren de zonen van Esaus vrouw Basemat.

18. En dit waren de zonen van Esaus vrouw Oholibama; de stamhoofden Jeüs, Jalam en Korach; dit waren de stamhoofden van Esaus vrouw Oholibama, dochter van Ana.

19. Dit waren de zonen van Esau en dit waren hun stamhoofden; dat is Edom.

20. Dit waren de zonen van Seïr, de Chorieten, de inwoners van het land: Lotan, Sobal, Sibon, Ana,

21. Dison, Eser en Disan; dit waren de stamhoofden der Chorieten, der zonen van Seïr in het land Edom.

22. En de zonen van Lotan waren Chori en Hemam, en de zuster van Lotan was Timna.

23. En dit waren de zonen van Sobal: Alwan, Manachat, Ebal, Sefo en Onam.

24. En dit waren de zonen van Sibon: zowel Ajja als Ana; dit is de Ana, die de hete bronnen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Sibon hoedde.

25. En dit waren de kinderen van Ana: Dison; en Oholibama was de dochter van Ana.

26. En dit waren de zonen van Disan: Chemdan, Esban, Jitran en Keran.

27. Dit waren de zonen van Eser: Bilhan, Zaäwan en Akan.

28. Dit waren de zonen van Disan: Us en Aran.

29. Dit waren de stamhoofden der Chorieten: Lotan, Sobal, Sibon, Ana,

30. Dison, Eser en Disan; dit waren de stamhoofden der Chorieten, naar hun stammen in het land Seïr.

31. En dit waren de koningen, die over het land Edom regeerden, voordat er een koning over de Israëlieten regeerde.

32. In Edom dan regeerde Bela, de zoon van Beor, en zijn stad heette Dinhaba.

33. Toen Bela gestorven was, werd koning in zijn plaats Jobab, de zoon van Zerach, uit Bosra.

34. Toen Jobab gestorven was, werd koning in zijn plaats Chusam, uit het land der Temanieten.

35. Toen Chusam gestorven was, werd koning in zijn plaats Hadad, de zoon van Bedad, die Midjan versloeg in het veld van Moab, en zijn stad heette Awit.

36. Toen Hadad gestorven was, werd koning in zijn plaats Samla, uit Masreka.

37. Toen Samla gestorven was, werd koning in zijn plaats Saul, uit Rechobot aan de rivier.

38. Toen Saul gestorven was, werd koning in zijn plaats Baäl-Chanan, de zoon van Akbor.

39. Toen Baäl-Chanan, de zoon van Akbor, gestorven was, werd koning in zijn plaats Hadar, en zijn stad heette Paü, en zijn vrouw heette Mehetabel, de dochter van Matred, de dochter van Me-Zahab.

40. En dit zijn de namen der stamhoofden van Esau naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: Timna, Alwa, Jetet,

41. Oholibama, Ela, Pinon,

42. Kenaz, Teman, Mibsar,

43. Magdiël en Iram; dit waren de stamhoofden van Edom naar hun woonplaatsen in het land hunner bezitting; dat is Esau, de vader van de Edomieten.