Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 36:34-43 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Toen Jobab gestorven was, werd koning in zijn plaats Chusam, uit het land der Temanieten.

35. Toen Chusam gestorven was, werd koning in zijn plaats Hadad, de zoon van Bedad, die Midjan versloeg in het veld van Moab, en zijn stad heette Awit.

36. Toen Hadad gestorven was, werd koning in zijn plaats Samla, uit Masreka.

37. Toen Samla gestorven was, werd koning in zijn plaats Saul, uit Rechobot aan de rivier.

38. Toen Saul gestorven was, werd koning in zijn plaats Baäl-Chanan, de zoon van Akbor.

39. Toen Baäl-Chanan, de zoon van Akbor, gestorven was, werd koning in zijn plaats Hadar, en zijn stad heette Paü, en zijn vrouw heette Mehetabel, de dochter van Matred, de dochter van Me-Zahab.

40. En dit zijn de namen der stamhoofden van Esau naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: Timna, Alwa, Jetet,

41. Oholibama, Ela, Pinon,

42. Kenaz, Teman, Mibsar,

43. Magdiël en Iram; dit waren de stamhoofden van Edom naar hun woonplaatsen in het land hunner bezitting; dat is Esau, de vader van de Edomieten.

Lees verder hoofdstuk Genesis 36