Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 23:9-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. dat hij mij de spelonk van Makpela geve, welke hem toebehoort en aan het einde van zijn veld ligt; hij geve mij die voor de volle prijs tot een eigen grafstede onder u.

10. Efron nu was een gezeten man onder de Hethieten. En de Hethiet Efron antwoordde Abraham ten aanhoren van de Hethieten, van allen die de poort zijner stad ingingen:

11. Neen, mijn heer, luister naar mij; het veld geef ik u en de spelonk aldaar geef ik u: in tegenwoordigheid van mijn volksgenoten geef ik het u; begraaf uw dode.

12. Toen wierp Abraham zich neder voor het volk des lands,

13. en sprak tot Efron ten aanhoren van het volk des lands: Waarlijk, indien gij (genegen) zijt, luister dan naar mij: ik geef de prijs van het veld; neem die van mij aan, opdat ik mijn dode daar begrave.

14. En Efron antwoordde Abraham en zeide tot hem:

15. Och, mijn heer, luister naar mij: een stuk land van vierhonderd sikkelen zilver, wat maakt dat uit tussen mij en u? Begraaf toch uw dode.

16. Toen hoorde Abraham naar Efron, en Abraham woog aan Efron het geld af, waarvan hij gesproken had ten aanhoren der Hethieten, vierhonderd sikkelen zilver, gangbaar bij de koopman.

17. Zo ging het veld van Efron, dat in Makpela tegenover Mamre ligt, het veld en de spelonk aldaar, en al het geboomte op het veld, op het gehele terrein ervan rondom,

18. in eigendom aan Abraham over, in tegenwoordigheid van de Hethieten, van allen die de poort zijner stad ingingen.

19. Daarna heeft Abraham zijn vrouw Sara begraven in de spelonk van het veld van Makpela, tegenover Mamre, dat is Hebron, in het land Kanaän.

Lees verder hoofdstuk Genesis 23