Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 3:13-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. En hij zeide: Goed, ik zal een verbond met u sluiten, maar één ding eis ik van u: dat gij mij niet bezoekt, zonder eerst, wanneer gij mij komt bezoeken, Mikal, de dochter van Saul, te brengen.

14. Ook zond David boden tot Isboset, de zoon van Saul, met de boodschap: Geef mijn vrouw Mikal, die ik mij tot bruid verworven heb met honderd voorhuiden van Filistijnen.

15. Toen liet Isboset haar van haar man, van Paltiël, de zoon van Laïs, weghalen.

16. En haar man ging met haar mee; hij volgde haar, al wenend, tot Bachurim toe. Toen zeide Abner tot hem: Ga weg, keer terug. En hij keerde terug.

17. Abner beraadslaagde met de oudsten van Israël en zeide: Reeds lange tijd hebt gij David tot koning over u begeerd.

18. Handelt dan nu, want de Here heeft van David gezegd: door de macht van David, mijn knecht, zal Ik mijn volk Israël verlossen uit de macht van de Filistijnen en van al zijn vijanden.

19. Ook sprak Abner vertrouwelijk met Benjamin; bovendien ging hij David in Hebron in vertrouwen meedelen, al wat Israël en het gehele huis van Benjamin van plan waren.

20. Abner kwam tot David in Hebron, vergezeld van twintig man. Toen richtte David voor Abner en de mannen, die bij hem waren, een maaltijd aan.

21. En Abner zeide tot David: Laat ik mij opmaken en geheel Israël gaan verzamelen tot mijn heer, de koning, opdat zij een verbond met u sluiten en gij koning wordt over het geheel, waarnaar uw begeerte uitgaat. Toen liet David Abner gaan en hij vertrok in vrede.

22. En zie, de manschappen van David en Joab keerden van een strooptocht terug en brachten een rijke buit mee. Abner nu was niet meer bij David in Hebron, want hij had hem in vrede laten vertrekken.

23. Toen Joab en het gehele leger dat bij hem was, waren teruggekeerd, deelde men Joab mee: Abner, de zoon van Ner, is bij de koning gekomen en hij heeft hem in vrede laten gaan.

24. Daarop ging Joab naar de koning en zeide: Wat hebt gij gedaan? Zie, Abner is bij u gekomen; waarom hebt gij hem dan laten gaan, zodat hij ongehinderd kon vertrekken?

25. Gij kent Abner, de zoon van Ner. Hij is gekomen om u te bedriegen en op de hoogte te komen van uw doen en laten en van wat gij van plan zijt te ondernemen.

26. Daarna ging Joab van David weg en zond Abner boden achterna, die hem deden terugkeren van de put Sira. Maar David wist er niets van.

27. Toen Abner in Hebron terugkeerde, nam Joab hem binnen in de poort ter zijde, alsof hij vertrouwelijk met hem wilde spreken; en hij stak hem daar in het onderlijf zodat hij stierf, om het bloed van zijn broeder Asaël.

28. Toen David dit later hoorde, zeide hij: Ik en mijn koningschap zijn voor altijd tegenover de Here onschuldig aan het bloed van Abner, de zoon van Ner.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 3