Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 19:1-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen Josafat, de koning van Juda, behouden naar zijn huis te Jeruzalem terugkeerde,

2. ging de ziener Jehu, de zoon van Chanani, hem tegemoet en zeide tot koning Josafat: Moogt gij de goddeloze helpen en bevriend zijn met hen die de Here haten? Hierom rust er toorn op u van de zijde des Heren.

3. Toch is er wel iets goeds bij u gevonden, want gij hebt de gewijde palen uit het land weggedaan en uw hart erop gezet God te zoeken.

4. Josafat verbleef te Jeruzalem. Opnieuw trok hij uit onder het volk, van Berseba af tot aan het gebergte van Efraïm, en deed het wederkeren tot de Here, de God zijner vaderen.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 19