Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 7:10-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Daarop kwamen zij en riepen de poortwacht van de stad aan en meldden hun: Wij kwamen bij de legerplaats der Arameeërs, en zie, daar was niemand, zelfs geen menselijk geluid; maar de paarden waren vastgebonden en de ezels vastgebonden; en de tenten stonden er als tevoren.

11. De poortwachters riepen en meldden het binnen in het koninklijk paleis.

12. De koning stond in de nacht op en zeide tot zijn dienaren: Ik wil u vertellen wat de Arameeërs ons gedaan hebben. Zij weten, dat wij honger lijden; nu zijn zij uit de legerplaats weggetrokken om zich in het veld te verbergen, denkende: Wanneer zij de stad uitgaan, zullen wij hen levend grijpen en de stad binnenkomen.

13. Toen antwoordde een van zijn dienaren en zeide: Laat men toch vijf van de hier nog overgebleven paarden nemen; hetzij het hun gaat als de gehele menigte van Israël, die hier nog over is, hetzij het hun gaat als de gehele menigte van Israël, die omgekomen is, laten wij ze maar uitzenden en zien.

14. Daarop namen zij twee wagens met paarden, en de koning zond die het leger der Arameeërs achterna met de opdracht: Gaat en ziet.

15. Deze gingen hun achterna tot aan de Jordaan, en zie, de gehele weg lag vol klederen en wapens, die de Arameeërs bij hun angstige vlucht hadden weggeworpen. De boden kwamen terug en meldden het de koning;

16. toen ging het volk naar buiten en zij plunderden de legerplaats der Arameeërs. En een maat fijn meel kostte een sikkel en twee maten gerst een sikkel, volgens het woord des Heren.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 7