Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 3:8-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. En de Here riep Samuël nog eens, voor de derde maal. Toen stond hij op, ging naar Eli en zeide: Hier ben ik, gij hebt mij immers geroepen. Toen begreep Eli, dat de Here de jongen riep.

9. Daarom zeide Eli tot Samuël: Ga heen, leg u weer neer, en als Hij u roept, zeg dan: spreek Here, want uw knecht hoort. En Samuël ging heen en legde zich weer op zijn plaats neer.

10. Toen kwam de Here, bleef daar staan en riep als de vorige keren: Samuël, Samuël! En Samuël zeide: Spreek, want uw knecht hoort.

11. Toen zeide de Here tot Samuël: Zie, Ik ga in Israël iets doen, zodat een ieder die ervan hoort, de beide oren tuiten zullen.

12. Te dien dage zal Ik aan Eli in vervulling doen gaan al wat Ik over zijn huis gesproken heb, van het begin tot het einde.

13. Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik over zijn huis voor altijd gericht zal oefenen om de ongerechtigheid, waarvan hij geweten heeft; immers zijn zonen brachten een vloek over zich en hij heeft hen niet eens berispt.

14. Daarom heb Ik het huis van Eli gezworen: nooit zal de ongerechtigheid van het huis van Eli worden verzoend door slachtoffer of door spijsoffer.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 3