Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 5:21-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. En toen Jezus met het schip weder overgestoken was naar de overkant, verzamelde zich een grote schare bij Hem; en Hij was bij de zee.

22. En er kwam een van de oversten der synagoge, genaamd Jaïrus, en toen deze Hem zag, wierp hij zich neder aan zijn voeten,

23. en hij smeekte Hem dringend, zeggende: Mijn dochtertje ligt op haar uiterste; kom toch en leg haar de handen op, dan zal zij behouden worden en in leven blijven.

24. En Hij ging met hem mede en een grote schare volgde Hem en zij drongen tegen Hem op.

25. En een vrouw, die twaalf jaar aan bloedvloeiingen geleden had,

26. en veel doorstaan had van vele dokters en al het hare daaraan ten koste had gelegd en geen baat had gevonden, maar veeleer achteruit was gegaan,

27. had gehoord, wat er van Jezus verteld werd, en zij kwam tussen de schare en raakte van achter zijn kleed aan.

28. Want zij zeide: Indien ik slechts zijn klederen kan aanraken, zal ik behouden zijn.

29. En terstond droogde de bron van haar bloed op en zij bemerkte aan haar lichaam, dat zij van haar kwaal genezen was.

30. En Jezus bemerkte terstond bij Zichzelf de kracht, die van Hem uitgegaan was, en Hij keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft mijn klederen aangeraakt?

31. En zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare tegen U opdringt en Gij zegt: Wie heeft Mij aangeraakt?

32. En Hij keek rond om te zien, wie dat gedaan had.

33. De vrouw nu, bevreesd en bevende, wetende wat met haar geschied was, kwam en wierp zich voor Hem neder en zeide Hem de volle waarheid.

34. En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede en wees genezen van uw kwaal.

35. Terwijl Hij nog sprak, kwam men uit het huis van de overste der synagoge hem zeggen: Uw dochter is gestorven; waarom valt gij de Meester nog lastig?

36. Doch Jezus luisterde niet naar wat gezegd werd, maar Hij zeide tot de overste der synagoge: Wees niet bevreesd, geloof alleen.

37. En Hij stond niemand toe met Hem mede te gaan, behalve Petrus en Jakobus en Johannes, de broeder van Jakobus.

Lees verder hoofdstuk Marcus 5