Oude Testament

Nieuwe Testament

Efeziërs 6:9-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. En gij, heren, handelt evenzo jegens hen; laat het dreigen na. Gij weet immers, dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons.

10. Voorts, weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht.

11. Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels;

12. want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten.

13. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden.

14. Stelt u dan op, uw lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het pantser der gerechtigheid,

15. de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes;

16. neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven;

17. en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het woord van God.

18. En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen;

19. ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken,

Lees verder hoofdstuk Efeziërs 6