Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Timoteüs 5:19-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn.

20. Wie in zonde leven, moet gij in aller tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben.

21. Ik betuig u voor God en voor Christus Jezus en voor de uitverkoren engelen, dat gij daaraan de hand houdt, zonder vooroordeel en zonder iets te doen uit vooringenomenheid.

22. Leg niemand overijld de handen op, heb ook geen deel aan de zonden van anderen, houd u rein.

23. Drink voortaan niet (alleen) water, maar gebruik een weinig wijn voor uw maag en voor uw gedurige ongesteldheden.

24. Van sommige mensen zijn de zonden zo duidelijk, dat zij voor hen uitgaan naar het gericht, bij anderen komen zij achteraan.

25. Zo zijn ook de goede werken aanstonds duidelijk, en die, waarmede het anders gesteld is, kunnen niet verborgen blijven.

Lees verder hoofdstuk 1 Timoteüs 5