Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Timoteüs 5:14-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Ik wil daarom, dat de jonge weduwen huwen, kinderen krijgen, haar huis bestieren, en niet door lasterpraat aan de tegenpartij vat op zich geven.

15. Want reeds zijn sommigen afgeweken, de satan achterna.

16. Indien een gelovige vrouw weduwen bij zich heeft, laat zij die ondersteunen, zodat de gemeente er niet door bezwaard wordt; dan kan deze de werkelijke weduwen ondersteunen.

17. De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht.

18. Immers, de Schrift zegt: Gij zult een dorsende os niet muilbanden, en: De arbeider is zijn loon waard.

19. Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn.

20. Wie in zonde leven, moet gij in aller tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben.

21. Ik betuig u voor God en voor Christus Jezus en voor de uitverkoren engelen, dat gij daaraan de hand houdt, zonder vooroordeel en zonder iets te doen uit vooringenomenheid.

22. Leg niemand overijld de handen op, heb ook geen deel aan de zonden van anderen, houd u rein.

23. Drink voortaan niet (alleen) water, maar gebruik een weinig wijn voor uw maag en voor uw gedurige ongesteldheden.

24. Van sommige mensen zijn de zonden zo duidelijk, dat zij voor hen uitgaan naar het gericht, bij anderen komen zij achteraan.

25. Zo zijn ook de goede werken aanstonds duidelijk, en die, waarmede het anders gesteld is, kunnen niet verborgen blijven.

Lees verder hoofdstuk 1 Timoteüs 5