Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 23:18-29 Het Boek (HTB)

18. De officier bracht hem bij de commandant en zei: ‘Paulus, onze gevangene, riep mij en vroeg deze jongeman bij u te brengen, omdat hij u iets te vertellen heeft.’

19. De commandant nam de jongeman bij de hand en toen zij alleen waren, vroeg hij: ‘Wat heb je me te vertellen?’

20. ‘De Joden hebben een afspraak gemaakt,’ zei Paulus' neef. ‘Zij zullen u morgen vragen Paulus nog eens voor de Raad te brengen, zogenaamd om hem nader te ondervragen.

21. Maar u moet dat niet doen. Want veertig van hun mannen liggen in een hinderlaag om Paulus te vermoorden. Zij hebben allemaal een vloek op zich genomen om niets te eten en te drinken voor Paulus dood is. Zij staan nu al klaar omdat zij verwachten dat u zult doen wat de leidende priesters u zullen vragen.’

22. De commandant zei dat de jongeman kon gaan en voegde er streng aan toe: ‘Laat niemand weten dat je me dit hebt verteld.’

23. Hij riep twee van zijn officieren en zei tegen hen: ‘Vanavond om negen uur moeten tweehonderd soldaten klaarstaan om naar Caesarea te gaan en ook nog tweehonderd speerdragers en zeventig ruiters.

24. Zorg ervoor dat Paulus een paard krijgt en breng hem veilig bij gouverneur Felix.’

25. Daarna schreef hij een brief waarin stond:

26. ‘Aan zijne Excellentie, gouverneur Felix:

27. De man die ik u stuur, is door de Joden gevangengenomen. Toen zij op het punt stonden hem te doden, ben ik er met mijn soldaten naar toe gegaan en heb hem uit hun handen bevrijd. Ik had ontdekt dat hij een Romein is.

28. Omdat ik precies wilde weten waarvan ze hem beschuldigden, bracht ik hem voor hun Hoge Raad.

29. Maar daar bleek dat hij niets heeft gedaan waarop de doodstraf of gevangenisstraf staat. Het ging bij hun beschuldiging om bepaalde kwesties van het Joodse geloof.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 23