Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 36:9-17 BasisBijbel (BB)

9. [ Maar u heeft zoveel ruiters niet! ] U kan nog niet eens een aanval afslaan van een van de kleinste onderdelen van het leger van mijn heer! Zelfs niet als u op Egypte rekent voor strijdwagens en ruiters!

10. Wij zijn niet zómaar hier naartoe gekomen! Het is de wil van de Heer dat ik met mijn leger ben gekomen om deze stad te verwoesten. De Heer heeft mij bevolen naar dit land te gaan en het te vernietigen."

11. Toen zeiden Eljakim, Sebna en Joa tegen [ de ] Rabsake: "Spreek alstublieft Aramees met ons. Dat verstaan wij wel. Maar spreek geen Judees, want de mannen op de muren hoeven niet te weten wat u zegt."

12. Maar de legeraanvoerder antwoordde: "U denkt toch niet dat mijn heer mij alleen naar u en uw heer heeft gestuurd? Ook de mannen op de muur moeten weten wat ik zeg. Binnenkort zullen zij net als u alleen nog maar hun poep te eten en hun plas te drinken hebben!"

13. Toen liep [ de ] Rabsake naar voren en riep luid in het Judees: "Luister naar wat de machtige koning van Assur zegt!

14. Hij zegt: Laat je niet bedriegen door Hizkia. Hij zal jullie niet [ uit mijn macht ] kunnen redden.

15. En laat je ook niet door Hizkia overhalen om op de Heer te vertrouwen. Hij belooft jullie dat de Heer jullie wel zal redden. Hij zegt dat deze stad niet door de koning van Assur zal worden veroverd. Maar jullie moeten hem niet geloven!

16. Luister niet naar Hizkia! De koning van Assur zegt: 'Geef je aan mij over en betaal mij belasting. Dan zullen jullie weer vrede hebben. Er zal weer genoeg te eten en te drinken zijn.

17. Later zal ik jullie meenemen naar een land dat net zo mooi is als dat van jullie. Er is daar graan, wijn en brood en er zijn wijngaarden.'

Lees verder hoofdstuk Jesaja 36