hoofdstukken

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66

Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 36 BasisBijbel (BB)

De koning van Assur valt Jeruzalem aan

1. Toen koning Hizkia 14 jaar koning was, trok koning Sanherib van Assur met zijn leger naar de grote steden van Juda en veroverde ze.

2. Daarna stuurde de koning van Assur vanuit Lachis een enorm leger naar koning Hizkia in Jeruzalem, onder leiding van [ de ] Rabsake . Hij ging [ met zijn leger ] bij de waterleiding van de bovenste vijver staan, op de grote weg naar het veld waar altijd de wol gebleekt wordt.

3. Toen stuurde koning Hizkia zijn hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Hilkia, naar hem toe, met de schrijver Sebna en de minister-president Joa, de zoon van Asaf.

4. [ De ] Rabsake van Assur zei tegen hen: "Zeg tegen Hizkia: Dit zegt de machtige koning van Assur: Op wie vertrouwt u nu eigenlijk?

5. U denkt zeker dat mooie beloften om u te komen helpen, genoeg zijn om van mij te winnen. Van wie verwacht u eigenlijk hulp, dat u tegen mij in opstand durft te komen?

6. U vertrouwt zeker op Egypte? Maar Egypte is als een rieten wandelstok: als je er op leunt, breekt hij en gaat dwars door je hand. Zó onbetrouwbaar is de Farao voor iedereen die op hem vertrouwt.

7. Of vertrouwt u soms op uw God? Vergeet dan niet dat Hizkia alle altaren van die God heeft afgebroken! Hij wilde dat Juda alleen bij het altaar in Jeruzalem komt aanbidden.

8. Luister. De koning van Assur wil een weddenschap met u aangaan. Hij zal u 2000 paarden geven, als u daar 2000 ruiters voor heeft!

9. [ Maar u heeft zoveel ruiters niet! ] U kan nog niet eens een aanval afslaan van een van de kleinste onderdelen van het leger van mijn heer! Zelfs niet als u op Egypte rekent voor strijdwagens en ruiters!

10. Wij zijn niet zómaar hier naartoe gekomen! Het is de wil van de Heer dat ik met mijn leger ben gekomen om deze stad te verwoesten. De Heer heeft mij bevolen naar dit land te gaan en het te vernietigen."

11. Toen zeiden Eljakim, Sebna en Joa tegen [ de ] Rabsake: "Spreek alstublieft Aramees met ons. Dat verstaan wij wel. Maar spreek geen Judees, want de mannen op de muren hoeven niet te weten wat u zegt."

12. Maar de legeraanvoerder antwoordde: "U denkt toch niet dat mijn heer mij alleen naar u en uw heer heeft gestuurd? Ook de mannen op de muur moeten weten wat ik zeg. Binnenkort zullen zij net als u alleen nog maar hun poep te eten en hun plas te drinken hebben!"

13. Toen liep [ de ] Rabsake naar voren en riep luid in het Judees: "Luister naar wat de machtige koning van Assur zegt!

14. Hij zegt: Laat je niet bedriegen door Hizkia. Hij zal jullie niet [ uit mijn macht ] kunnen redden.

15. En laat je ook niet door Hizkia overhalen om op de Heer te vertrouwen. Hij belooft jullie dat de Heer jullie wel zal redden. Hij zegt dat deze stad niet door de koning van Assur zal worden veroverd. Maar jullie moeten hem niet geloven!

16. Luister niet naar Hizkia! De koning van Assur zegt: 'Geef je aan mij over en betaal mij belasting. Dan zullen jullie weer vrede hebben. Er zal weer genoeg te eten en te drinken zijn.

17. Later zal ik jullie meenemen naar een land dat net zo mooi is als dat van jullie. Er is daar graan, wijn en brood en er zijn wijngaarden.'

18. Maar luister niet naar Hizkia. Hij houdt jullie voor de gek als hij zegt dat de Heer jullie zal redden. Heeft soms één van de goden van de andere volken zijn land kunnen redden uit de macht van de koning van Assur?

19. Waar zijn de goden van Hamat en Arpad gebleven? En de goden van Sefarvaïm? Hebben de goden soms Samaria uit mijn macht gered?

20. Noem mij eens één god die zijn land uit mijn macht heeft kunnen redden? Denk dus maar niet dat júllie God jullie wél zal redden!"

21. Maar de mannen op de muur zwegen en antwoordden hem geen woord. Want de koning had bevolen: 'Jullie mogen niets tegen hem zeggen.'

22. Ze gingen naar Hizkia terug. Toen ze bij hem kwamen, scheurden ze hun kleren [ als teken van verdriet ] en vertelden hem wat [ de ] Rabsake had gezegd.