Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 11:16-28 BasisBijbel (BB)

16. David had zich verschanst in de grot in de bergen. Een afdeling Filistijnen bewaakte Betlehem.

17. David had dorst. Hij zei dat hij erg graag water zou willen drinken uit de waterput bij de poort van Betlehem.

18. Toen vochten de drie helden zich een weg dwars door het leger van de Filistijnen heen. Ze schepten water uit de put bij de poort van Betlehem en brachten het naar David. Maar David wilde het niet drinken. Hij goot het voor de Heer uit op de grond.

19. Hij zei: "Heer, hoe kan ik water drinken dat deze mannen met gevaar voor eigen leven hebben gehaald!" En hij wilde het niet drinken. Deze dingen hebben die drie helden gedaan.

20. Abisaï, de broer van Joab, was de leider van die drie. Hij had ooit met zijn speer 300 mannen in één keer verslagen. Hij werd erg bewonderd.

21. Hij was één van de beroemdste van de 30 helden, maar niet zo beroemd als de eerste drie.

22. Verder was er Benaja, de zoon van Jojada, die een zoon was van een dapper man uit Kabzeël. Hij had de twee grote helden van Moab verslagen. Ook liet hij zich op een dag dat er sneeuw lag, in een kuil zakken en doodde daarin een leeuw.

23. Hij had ook een Egyptenaar gedood, een man van 5 el [ (2 m) ] lang. De Egyptenaar had een speer in zijn hand die zo lang en zo dik was als de boom van een weefgetouw. Maar Benaja ging met een stok op hem af en rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar. Daarna doodde hij hem met zijn eigen speer.

24. Dit heeft Benaja gedaan. Hij werd erg bewonderd.

25. Hij was één van de beroemdste van de 30 helden, maar niet zo beroemd als de eerste drie. David had hem aanvoerder van zijn lijfwacht gemaakt.

26. De andere dappere helden waren: Asaël, de broer van Joab. Elhanan, de zoon van Dodo uit Betlehem.

27. Samma uit Harod. Helez uit Pelet.

28. Ira de zoon van Ikkes uit Tekoa. Abiëzer uit Anatot.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 11