Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 11:1-9 BasisBijbel (BB)

1. Daarna kwamen alle stammen van Israël naar David in Hebron. Ze zeiden: "Wij zijn van uw eigen volk.

2. Vroeger al, toen Saul nog onze koning was, leidde u Israël in de oorlogen. En uw Heer God beloofde u dat u het volk Israël zou leiden en koning van Israël zou zijn."

3. Zo kwamen alle leiders van Israël naar de koning in Hebron. En koning David sloot een verbond tussen hemzelf, het volk en de Heer. En ze zalfden David tot koning van [ heel ] Israël. Zo gebeurde wat de Heer al door Samuel over David had gezegd.

4. Toen trok David met zijn leger Israëlieten naar Jeruzalem (dat is Jebus). Daar woonden de Jebusieten, de bewoners van dat gebied.

5. De bewoners van Jebus hadden tegen David gezegd: "U komt hier niet binnen!" Maar David veroverde de burcht Sion en noemde die 'Stad van David.'

6. David had gezegd: "Wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, wordt aanvoerder van mijn leger." Omdat Joab, de zoon van Seruja, het eerst naar boven klom en in de stad kwam, werd hij Davids legeraanvoerder.

7. David ging in de burcht wonen. Daarom werd die de 'Stad van David' genoemd.

8. Hij bouwde er muren omheen, vanaf Millo helemaal rondom de burcht. Joab herstelde de rest van de stad.

9. David werd steeds machtiger, want de Heer, de God van de hemelse legers, was met hem.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 11