Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 7:52-62 Statenvertaling (SV1750)

52. De kinderen van Bezai, de kinderen van Meunim, de kinderen van Nefussim;

53. De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur;

54. De kinderen van Bazlith, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa;

55. De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah;

56. De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatifa;

57. De kinderen der knechten van Salomo; de kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Perida;

58. De kinderen van Jaela, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel;

59. De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochereth van Zebaim, de kinderen van Amon;

60. Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig.

61. Ook togen dezen op van Thel-melah, Thel-harsa, Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen huis, en hun zaad niet tonen, of zij uit Israel waren;

62. De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en veertig.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 7