Oude Testament

Nieuwe Testament

Klaagliederen 3:33-42 Statenvertaling (SV1750)

33. Caph. Want Hij plaagt of bedroeft des mensen kinderen niet van harte.

34. Lamed. Dat men al de gevangenen der aarde onder Zijn voeten verbrijzelt;

35. Lamed. Dat men het recht eens mans buigt voor het aangezicht des Allerhoogsten;

36. Lamed. Dat men een mens verongelijkt in zijn twistzaak; zou het de Heere niet zien?

37. Mem. Wie zegt wat, hetwelk geschiedt, zo het de Heere niet beveelt?

38. Mem. Gaat niet uit den mond des Allerhoogsten het kwade en het goede?

39. Mem. Wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden.

40. Nun. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den HEERE.

41. Nun. Laat ons onze harten opheffen, mitsgaders de handen, tot God in den hemel, zeggende:

42. Nun. Wij hebben overtreden, en wij zijn wederspannig geweest, daarom hebt Gij niet gespaard.

Lees verder hoofdstuk Klaagliederen 3